Op een bankje op een plein zat een man te zitten. Hij keek wat op z’n telefoon en soms even voor zich uit. Ik zat ook op een bankje. Op hetzelfde plein. Zat daar gewoon wat rond te kijken. En soms wat op mijn telefoon. Ik kon het niet helpen, maar ik keek steeds weer naar die man. Hij had een dikke jas aan en een honkbalpetje op. Hij graaide in zijn zakken. Toen opende hij zijn jas. En uit zijn binnenzak haalde hij een pakje shag. Hij draaide zich een peuk. Die stak hij met een Zippo aan. Hij gooide zijn hoofd naar achteren en blies een grote wolk rook uit. Daarna keek hij weer voor zich. Hij keek denk ik naar mij. Ik keek snel de andere kant op. Je wilt niet loeren.